njahw sow kan et owk
De ontstaansgeschiedenis van het beroep activiteitenbegeleider.
Eind negentiende eeuw zijn door de ontdekking van de stoommachine en de industrialisatie die tot gevolg had dat de mensen naar de steden trokken, veel dingen in beweging gezet. Er was een grote bevolkingstoename en in de toenmalige agrarische samenleving was er geen bestaansrecht meer voor iedereen. Bestaande sociale structuren vielen weg en de nieuwe stedelijke woonomgeving bood niet direct een vervanging voor aandacht, zorg en hulp die in de ‘oude’ agrarische gemeenschap werd geboden. De uitvoering van die hulp en zorg werd opgepakt door particuliere en/of kerkelijke instellingen. In deze tijd kwam er al een specialisatie in de zorg voor mensen met een geestelijke-, verstandelijke-, lichamelijke- of sociale handicap. Er ontstonden grote instellingen waarin de zorg werd geboden (institutionalisering). In deze instituten ontstond een nieuwe samenlevingsvorm van beroepskrachten en patienten. Men ging nadenken over leefbaarheid en over behandeling.
Dr. Hermann simon propageerde in de jaren twintig van de vorige eeuw arbeidsmatige activiteiten voor dagstructuur, begeleiding en behandeling. Die ontwikkeling was in volle gang toen europa in de jaren dertig in een crisis geraakte. Een recessie en een grote wereldoorlog volgden. Met de bevrijding van Nederland door Amerikanen en Canadezen kwamen met die legers ook de welfare officers mee. Zij hadden de taak achter de frontlinie te zorgen voor het welzijn van de soldaten. Ontspanningsprogramma's werden georganiseerd en er werd aandacht aan de individuele problemen van soldaten besteed, die ver van huis toch hun moraal hoog moesten houden. een klus op zich. In de revalidatieprogramma's voor soldaten bleek afleiding, het wat om handen hebben, positief te werken op het genezingsproces.
Het Nederlandse Rode Kruis nam deze taak, het bieden van ontspanning, op zich. In 1951 begon het Rode Kruis en Stichting de Zonnebloem vrouwen op te leiden als vrijwilligers in het welfarewerk door het geven van korte cursussen. Het werkte. Gedwongen nietsdoen tijdens een opname leidt tot apathie en hospitalisatie. De welfareleidsters hadden aandacht voor het gezonde deel. Naast het medische denken, waar het defect centraal stond - met veel nadruk op bedrust en verpleging - ontstonden andere benaderingswijzen. Het sociale model is daar een voorbeeld van, de client heeft zijn eigen verantwoordelijkheid. Ook muziek werd als therapeutisch hulpmiddel ontdekt. Het agogisch denken doet zijn intrede in de medische wereld. Deze vrijwilligers werden later begeleid door beroepskrachten en hiermee deed de begeleidingstherapeut officieel zijn intrede. De grote toename in de jaren zestig, begin jaren zeventig van de vorige eeuw van ziekenhuisbedden, bejaardencentra en verpleegtehuizen maakte de vraag naar bezigheidstherapeuten alleen maar groter. In 1967 werd de opleiding voor bezigheidstherapeut officieel erkend als mbo-opleiding. Er werden meer eisen gesteld aan het welzijn gedurende het verblijf in instellingen. De vraag naar zinvolle dagbesteding nam toe, ook om te voorkomen dat mensen afgleden naar apathie en daardoor dus hospitaliseerden.
Er gebeurde dus veel in de zorg in de jaren zestig en zeventig. Er werd geinvesteerd in deskundigheid. Hulpverlening was een vak geworden en er onstonden verschillende opleidingen. Deze beroepsgerichte opleidingen voor de gezondheidszorg vielen onder het ministerie van volksgezondheid. Dat liep dus niet helemaal parallel. Er werden twee commissies gevormd om helderheid te scheppen in het veld van de activiteitensector. De commisie Buis (1975) gaf aan dat er duidelijk onderscheid gemaakt moest worden tussen verzorging, begeleiding en therapie. De commisie Graamans maakte richtlijnen voor leerplannen voor de activiteitensector op mbo-niveau. In augustus 1979 startten zes opleidingen mbo-ab verspreid over heel Nederland. Er waren nu eindtermen. Deze golden als richtlijnen voor de scholen. Het werkveld kon nu rekenen op beroepskrachten die voldeden aan een bepaald eindniveau. De activiteitenbegeleider stond voor het bieden van zinvolle dagbesteding aan mensen die door welke omstandigheden dan ook in een instelling moesten verblijven. Hij kon zijn clienten begeleiden door activiteiten aan te bieden met als doel het welzijn te bevorderen. We spreken hier over opleidingsdoelen uit 1979. Ruim 20 jaar later zijn er opnieuw eindtermen voor de opleiding Welzijn geformuleerd. Activiteitenbegeleiding is een mbo-opleiding op het vierde niveau en inmiddels wordt er gewerkt aan de vierde generatie eindtermen.
Ontwikkelingen in het activiteitendenken van de laatste veertig jaar.
In de jaren zevetig van de vroige eeuw stond het ontwikkelingsmodel centraal. de arbeidstherapie die stevig was uitgegroeid binnen de geestelijke gezondheidszorg had zelfs een verplichtend karakter gekregen. Werken werd als heilzaam beschouwd, al was het lang niet altijd vanuit een positieve kijk op de functie van arbeid. De een zag het als een bestrijding van de ledigheid en de ander onderkende meer de gedragsveranderende werking die ervan uitging. Met name in de jaren zeventig en begin tachtig van de vorige eeuw was de opkomst van meer specifieke therapieen niet meer te stoppen. Het typische arbeidsmatige werd, mede tegen de achtergrond van de tijdsgeest van dat moment, minder belangrijk gevonden. Creativiteit en zelfbeschikking waren belangrijke elementen geworden. Werken deed je omdat er brood op de plank moest komenmaar het had niet meer het dwingende karakter zoals dat in de eeuwen daarvoor wel het geval was. In Nederland kreeg dat duidelijk vorm door het ontstaan van de verzorgingsstaat. Binnen de arbeidtherapie werd dat ook zichtbaar.
Men was vanuit de verschillende creatieve richtingen met clienten aan hetw erk en de arbeidstherapie verschoof meer naar een plek waar men de overige tijd kon vullen. De term bezigheidstherapie deed zijn intrede. In deze tijd werd ook meer geaccepteerd dat mensen die verstandelijk gehandicapt waren niet konden en dus ook hoefden deel te nemen aan het arbeidsproces. Men was vrijer om te kiezen om er ook niet aan deel te nemen. Immers een uitkering was er wel en vanuit die gedachte kon men het zichzelf toestaan om het werken op een bepaalde leeftijd of in bepaalde omstandigheden over te laten aan anderen. De maatschappij zou wel eens iets kunnen leren van de verstandelijk gehandicapte en de psychiatrische patient. Dat was een nieuw geluid (antipsychiatrie). Het werd niet meer geaccepteerd dat er uitsluitend vanuit de medische invalshoek werd gedacht. Medicatie en dwangtherapieen als elektroshock en separeerbeleid lagen zwaar onder vuur. Er werd meer geexperimenteerd met groepstherapieen en creatieve uitingsvormen.
Binnen de nieuw ontstane therapieen vervaagden de grenzen steeds meer. Men kwam tot de visie dat alles vorm moest kunnen krijgen en doorbrak daarmee bestaande rolpatronen. Handwerken was niet speciefiek voor vrouwen, maar ook mannen konden er goed en zinvol mee bezig zijn. In de maatschappij kreeg de emancipatiebeweging meer en meer vorm. Dans, drama en muziek kregen meer betekenis. Musiceren was niet meer iets wat je moest kunnen, iedereen kon muziek maken als het om een uiting van gevoel ging. Het elitaire karakter dat alleen een muzikant muziek kon maken verdween daarmee.
De bezigheidstherapie leek een beetje weggeduwd/ Toch was dat niet zo. Er werd immers bewust voor bezigheid gekozen en zo werd de bezigheidstherapie en vorm van dagbesteding. Vanuit die invalshoek kreeg de bezigheidstherapie ook een nieuwe naam: Activiteitenbegeleiding. Men koos actief en bewust voor een bezigheid. De oude gedachte dat arbeid heilzaam werkt, werd niet helemaal losgelaten. Vanuit de activiteitenbegeleiding werden die oude principes meer bewust en gericht op de client gehanteerd. Voor het eerst maakt de activiteitenbegeleider kennis met het in overleg met de client vaststellen van doelstellingen. Immers, men trekt samen op en men gebruikt elkaars kennis en ervaring. Er werd gesproken van recht op zelfbeschikking en de macht van de medicus was ondervangen in multidisciplinaire teams waar behandelmodellen en afspraken rondom de begeleiding in overleg werden vastgesteld. Natuurlijk zijn deze ontwikkelingen niet los te zien van de economische groei. Eind jaren 1970 werd duidelijk dat de bomen niet tot in de hemel groeiden en dat leidde tot forse bezuinigingen door het kabinet van Agt / Wiegel onder de naam Bestek 81. Dat was er mede de oorzaak van dat men tot de gedachte kwam dat arbeid toch wel een belangrijke rol speelde.
Het geld kreeg meer nadruk en om dat te kunnen laten rollen moesten mensen zich meer gaan bewijzen om aan te tonen dat ze recht hadden op financiele vergoeding. Het gevolg daarvan was dat men beter voor de eigen beroepsgroep ging zorgen. Er bestonden allerlei vormen van beroepsbescherming en beroepeserkenning. Arbeid was niet langer een besmet woord. Binnen de instellingen had inmiddels het werken met groepen weer een haast dwingend karakter gekregen. Alles moest voor. door en met de groep. Doordat werken in de maatschappij weer een belangrijke rol kreeg, onstond de vraag om ook aan bijvoorbeeld psychiatrische patienten zorg op maat te leveren. Er kwam een discussie over de vraag waarom alles voor, door en met de groep moest. Het doel kon toch ook wel langs individuele weg bereikt worden? Zo onstond de vorm dat het individu in de groep meet aandacht ging krijgen. Maatschappelijk gezien werd dezelfde trend zichtbaar. Het individuele in de groep kreeg vorm. Activiteitenbegeleiding was toch eigenlijk haast hetzelfde als sociaal pedagogisch werk. In de grote groep van sociaal pedagogische medewerkers moets de ab-er zich weer als individu profileren. Dezelfde discussie vindt op dit moment plaats in bijvoorbeeld de ouderenzorg. Moet de ab-er ook verzorgende activiteiten gaan verrichten? Betekent meer individueel werken ook meer ambulant werken?