Welkom op het forum van startpagina!

Dit forum staat op alleen-lezen. Je kan hier informatie zoeken en oude berichten terugvinden, maar geen nieuwe berichten plaatsen.

Naar overzicht van alle forums

Ervaring met de Vlaskamp methode

  • Dominique

    Hallo, ik ben Dominique en ik volg de opleiding SPW, voor mijn opleiding ben ik op zoek naar mensen die ervaring hebben met de Vlaskamp methode. Wat zijn u ervaringen?

  • an'tjeee

    Hey,

    Ik ben nu een jaar van SPW af, maar ik heb hier nog nooit over gehoord! Wat is dit precies? Ik zou hier graag meer over willen weten…. Alleen jammer dat ik je niet kan helpen!

  • B.

    Hallo,

    Ik loop nu voor het tweede jaar stage op een ZML school.

    Wij werken ook met de methode van Vlaskamp.

    Hier een kleine samenvatting van de methode;

    Op … wordt de methode van Vlaskamp gebruikt. Het doel van deze methode is om het gedrag en lichaamstaal van cliënten te leren begrijpen, om er zo achter te komen wat de behoefte van de cliënt is. Begeleiders spelen hier op in, om de cliënt zoveel mogelijk de touwtjes in handen te laten houden in hun leven en de zelfredzaamheid te vergroten.

    Carla Vlaskamp ontwikkelde een methode om een individueel opvoedingsprogramma voor elk kind op te stellen.

    Vanuit perspectief (wat ouders en begeleiders verwachten te kunnen bereiken voor en met de cliënt), wordt een hoofddoel opgesteld. Het hoofddoel is een doel op lange termijn, meestal van 8 tot 12 maanden. Om met een hoofddoel concreet aan de slag te kunnen gaan, wordt het onderverdeeld in doelen op korte termijn (2 tot 4 weken). Deze doelen worden werkdoelen genoemd. Werkdoelen zijn concreet omschreven activiteiten en worden beoordeeld met rapportagepunten. Met deze rapportage punten kan een werkdoel worden geëvalueerd.

    De zonvolheid van planmatig werken met cliënten.

    Als je een plan maakt, denk je er van te voren goed over na. Wat is de behoefte, wat is het doel, hoe gaan we dat aan pakken etc. Je begint niet zomaar in de wilde weg wat te doen. Je begint onderaan, bij het begin. Je bouwt het in stappen op. Je kunt precies de ontwikkelingen volgen, en aan de hand daarvan verder gaan of het plan aanpassen. Ook kun je aan iemand laten zien van; hier zijn wij mee bezig, dit hebben we behaald. Het staat zwart op wit. Het is vooral duidelijk om met een plan te werken, zo weet iedereen waar hij mee bezig is.

    Voorbeelden van methodisch handelen in de dagelijkse praktijk.

    Op stage zijn wij constant bezig met werkdoelen van kinderen. Dit zijn werkdoelen als; tafel afruimen, doekje natmaken, afwassen, ramen lappen, goede (koude) kraan opendraaien, puzzel maken, was opvouwen, koffie zetten, ranja maken etc.

    Ook werken we met transparante bakjes in de kantoortjes. In elke bakje zit een opdracht, en die moeten een voor een uitgevoerd worden. De bakjes zijn transparant, zodat ze van te voren kunnen zien wat er moet gebeuren. De bakjes zorgen voor zekerheid, structuur en bevordering van de zelfstandigheid.

    Wij werken volgens de methode van Vlaskamp.

    Hier een artikel, geschreven door Carla Vlaskamp;

    Opvoedingsprogramma’s voor mensen met ernstige meervoudige beperkingen

    “Veel methodieken richten zich op het oplossen van problemen. Bijvoorbeeld dat een kind stopt met gillen of huilen. Mensen denken dat het werk klaar is als dat probleem is opgelost. Maar voor mij begint het dan pas. Want als je weet waaròm iemand gilt, kan je je anders tegenover hem gedragen. Daardoor kan iemand zich misschien verder ontwikkelen” (Carla Vlaskamp in Klik, november 1999, nr. 11).

    Uitgangspunten van het programma

    Het ‘opvoedingsprogramma’ is ontwikkeld door dr. Carla Vlaskamp aan de Rijksuniversiteit Groningen, afdeling Orthopedagogiek. Het programma gaat ervan uit dat mensen met ernstige meervoudige beperkingen, net als iedereen, relaties kunnen aangaan en onderhouden met de mensen om hen heen. Daardoor zijn zij in staat invloed uit te oefenen op hun omgeving. Dit wordt het normatieve uitgangspunt genoemd. Om in een professionele situatie een goede relatie met de persoon te ontwikkelen en oog te krijgen voor zijn mogelijkheden en behoeften, is doelgericht en systematisch handelen een voorwaarde. Dit wordt het methodische uitgangspunt genoemd. Doelgericht werken houdt in dat er elke keer opnieuw moet worden nagedacht over waarom men bepaalde dingen wil voor een persoon. Doelgericht evalueren zorgt ervoor dat de persoon de gelegenheid krijgt om aan te geven of zijn of haar begeleiders de juiste keuzen hebben gemaakt. Doelgericht en systematisch handelen betekent dat het handelen van begeleiders en therapeuten inzichtelijk, navolgbaar en evalueerbaar wordt. De ouders en de verschillende betrokken zorgverleners weten van elkaar waar aan gewerkt wordt, kunnen doelen op elkaar afstemmen en kunnen een bepaalde waarde aan de resultaten toekennen.

    Een individueel programma

    Het opstellen van een individueel opvoedingsprogramma begint met de vraag: Wie is deze persoon? Men vormt zich een beeld van de persoon, het persoonsbeeld. Het persoonsbeeld is gebaseerd op alle kennis die is opgedaan omtrent een persoon. Deze kennis kan verzameld worden met behulp van een tweetal instrumenten die bij het programma horen, namelijk het GedragsTaxatie Instrument (GTI) en de vragenlijst Inventarisatie Persoonsbeeld en Zorg (IPZ). Kennis over de functionele vaardigheden van een persoon kan worden verzameld met behulp van het (GTI). De IPZ maakt het mogelijk informatie over de persoon zelf, de persoon in relatie tot de voor hem of haar belangrijke mensen, de geboden zorg en de omgeving waarbinnen de zorg wordt geboden te verzamelen. Nadat er in grote lijnen overeenstemming is bereikt over het persoonsbeeld, worden doelen op lange en doelen op korte termijn vastgesteld. Er zijn twee vormen van doelen op lange termijn, namelijk het perspectief en het hoofddoel. In het perspectief wordt aangegeven wat alle betrokken zorgverleners en de ouders verwachten te kunnen bereiken voor en met de persoon. Dit doel wordt vastgesteld voor een periode van anderhalf tot twee jaar. Vervolgens wordt het hoofddoel vastgesteld. Dit is de eerste stap in de richting van het perspectief. Een hoofddoel heeft een specifieker karakter en is minder globaal dan een perspectief; het wordt rechtsreeks uit het perspectief afgeleid. Een hoofddoel geldt meestal voor een periode van acht tot twaalf maanden. Vanuit het perspectief en het hoofddoel moet men heel concreet aan de slag kunnen gaan. Daarvoor zijn doelen op korte termijn nodig, een doel dat naar verwachting binnen twee tot vier weken bereikt kan worden. Zo’n doel wordt een werkdoel genoemd. Werkdoelen worden voorzien van concrete en goed omschreven activiteiten, uitvoeringscondities en rapportage-punten. Werkdoelen worden opgesteld om het hoofddoel te kunnen bereiken. Het programma geeft aan hoe de doelen (zowel de lange als de korte termijn doelen) kunnen worden geëvalueerd. Voor iedere persoon worden deze stappen afzonderlijk gezet. Iedereen heeft dus zijn eigen, individuele programma.

    Voor wie is het programma bedoeld?

    Het programma is ontwikkeld voor kinderen en volwassenen met ernstige meervoudige beperkingen. Deze mensen hebben ernstige verstandelijke en ernstige motorische beperkingen. Daarnaast is er vaak sprake van bijkomende problemen zoals zintuiglijke beperkingen, stoornissen in de spraak-taalontwikkeling en epilepsie. In de praktijk wordt het programma ook gebruikt voor andere doelgroepen: bijvoorbeeld mensen met ernstig verstandelijke beperkingen en aan autisme verwante stoornissen, oudere dementerende mensen met verstandelijke beperkingen enzovoorst.

    Wat zijn de effecten van het programma?

    In de praktijk zien we dat het werken met het programma positieve effecten heeft. Zorgverleners krijgen een beter beeld van de behoeften van het individu met ernstige meervoudige beperkingen. Daardoor zijn zij beter in staat aan te sluiten bij wat mensen met ernstige meervoudige beperkingen nodig hebben. Zorgverleners kunnen het gedrag van mensen met ernstige meervoudige beperkingen beter interpreteren en er vervolgens adequaat op reageren. De cliënt wordt dus beter begrepen. Zorgverleners weten beter wat ze doen, waarom ze dat doen en wat voor effect dat heeft.

    Een begeleider werkzaam in een residentiele voorziening waar gewerkt wordt met het programma zegt hier het volgende over:

    “ Marijke communiceert op een geheel eigen wijze. Vroeger reageerde iedereen anders op een woord of gebaar van haar. Nu zijn alle uitingen genoteerd, plus wat zij ermee bedoelt. Vroeger voelde ze zich vaak niet begrepen; dan werd ze wild en ging schreeuwen. Nu is het goed als je reageert zoals afgesproken. Dikwijls gaat het om signalen die we eerder niet zagen. Wij gingen vaak veel te snel. Je wordt van het werken met het programma veel zelfverzekerder. Je wéét: dat lukt. En de bewoner voelt dat jij het aankan om hem te begeleiden” (Klik, november 1999, nr. 11).

    Een groot voordeel van het programma is dat alles wat je aan de weet bent gekomen over deze persoon vastgelegd wordt en dat informatie over de persoon dus niet verdwijnt als een zorgverlener verdwijnt. Met andere woorden: de continuïteit in de zorg is gewaarborgd.

    Daarnaast zijn alle betrokken zorgverleners ervan op de hoogte waar aan gewerkt wordt en draagt ieders inspanning bij aan het bereiken van het hoofddoel en het perspectief van de betreffende persoon.

    De invloed van ouders wordt door gebruik van het programma vergroot. Hun kennis over hun eigen kind krijgt in het programma een centrale plek. Ouders worden meer betrokken bij de zorg en krijgen een vollediger inzicht in de zorg voor hun kind.

    Het verschil met andere programma’s zit hem daar in dat het opvoedingsprogramma een raamwerk biedt, waarbinnen zorgverleners samen de inhoud bepalen. Betrokken zorgverleners en ouders bepalen samen welk perspectief van belang is voor deze persoon en aan welk hoofddoel gewerkt gaat worden. Vervolgens bepaalt elke discipline apart welke werkdoelen daarvoor nodig zijn. De persoon krijgt door middel van deze werkdoelen de gelegenheid om het aanbod te corrigeren en te vertellen of je al dan niet op de goede weg bent. Op die manier blijft het spannend voor de persoon zelf, maar ook voor de zorgverleners: hun nieuwsgierigheid wordt steeds opnieuw geprikkeld. Als de ene vraag beantwoord is dient de volgende vraag zich al weer aan. Het is een dynamisch proces dat je met de persoon en met alle betrokkenen mag beleven!

    • Literatuur

      Er zijn meerdere boeken en artikelen geschreven over opvoedingsprogramma’s. Aanbevolen worden:

      • C. Vlaskamp, C., Blokhuis, A. en Ploemen, M. (1996). Gewoon bijzonder. Opvoeden van kinderen met een ernstige meervoudige handicap. Assen: Van Gorcum, ISBN 90 232 3163 5

      • Vlaskamp, C. (1999). Een eigen perspectief. Een programma voor mensen met ernstige meervoudige beperkingen. Assen: Van Gorcum, ISBN 90 232 3487 1.

      • De Klik van november 1999 gaat over de zorg voor kinderen met ernstige meervoudige beperkingen. Hierin kun je lezen wat het voor zorgverleners betekent om met het opvoedingsprogramma te werken

      Beeldmateriaal

      • Een eigen perspectief

      Deze film is gemaakt ter illustratie van het boek ‘Een eigen perspectief’. Aan de hand van drie voorbeelden wordt verduidelijkt hoe een individueel programma wordt opgesteld en effecten ermee kunnen worden bereikt. Deze film is te bestellen bij:

      P. Poppes

      Afdeling Orthopedagogiek

      Grote Rozenstraat 38

      9712 TJ Groningen

    Instrumenten

    De Inventarisatie Persoonsbeeld en Zorg (IPZ) en het GedragsTaxatie Instrument (GTI) zijn te bestellen bij:

    Stichting Kinderstudies

    Grote Rozenstraat 38

    9712 TJ Groningen

    tel. 050 3636591

    Cursussen

    Er worden cursussen verzorgd om te leren werken met het programma. Instellingen kunnen een pakket samenstellen dat afgestemd is op hun behoeften.

    Met vragen over cursussen, begeleiding en het programma kun je bellen met de help-desk, elke woensdag tussen 10.00 en 14.00 uur:

    Tel. 050 3636486

    Emailadres: P.Poppes@PPSW.RUG.NL

    Nog een artikel..

    De plantjes water geven en de vissen voeren

    De zorg voor mensen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen, schiet op vele fronten tekort. Voornamelijk door een tekort aan kennis over deze doelgroep, denkt Carla Vlaskamp, sinds kort bijzonder hoogleraar orthopedagogiek in Groningen. Onder haar leiding komen nu meerdere onderzoeken op gang. “Ik voel me wel eens een soort ontwikkelingswerker.”

    (Gepubliceerd in Zowel, blad van de Sociaal Pedagogische Diensten)

    Het is een vrij treurig beeld dat professor Carla Vlaskamp schetst van de zorg voor mensen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen. De methodes waarmee wordt gewerkt, zijn zelden wetenschappelijk onderbouwd het is niemand echt duidelijk welke kant het op moet met deze doelgroep en als we niet oppassen, pakt de community care-gedachte in de praktijk niet goed uit. Als bijzonder hoogleraar aan de universiteit van Groningen probeert Vlaskamp het tij te keren. “Ik hoop dat er door deze leerstoel meer interesse komt voor deze groep mensen”, zegt ze. “Dat is nodig, want de zorg is aan verbetering toe.”

    Zelf kwam ze voor het eerst met ernstig meervoudig gehandicapten in aanraking toen ze stage liep tijdens haar studie fysiotherapie. “Dat was in een verpleeghuis, waar ook ernstig meervoudig gehandicapten woonden. Een groepje van acht mensen was het, dat ik onder mijn hoede kreeg omdat de vaste fysiotherapeut er geen zin in had. Ik moest groepsoefeningen met ze doen. Dat lukte natuurlijk niet, want het heeft geen zin tegen een groep ernstig meervoudig gehandicapten te zeggen dat ze hun rechterarm omhoog moeten doen. Er was gewoon nooit nagedacht over activiteiten voor die groep. Ik heb er toen voor gezorgd dat ik met hen naar het zwembad kon en ik merkte dat ze dat fijn vonden. Je kunt dus wél iets met deze mensen, zag ik. Daar is mijn zendingsdrang begonnen.”

    Scoren

    Het plan om met de acht mannen en vrouwen naar het zwembad te gaan, kwam puur voort uit intuïtie, zegt Vlaskamp. En vaak gaat het nog steeds zo als er iets verandert in de zorg voor deze doelgroep. “Terwijl zorgbeleid natuurlijk gebaseerd moet zijn op kennis over wat er wel en niet kan met een bepaalde groep zorgvragers. Die stage van mij is al weer een hele tijd geleden, maar veel kennis over mensen met een ernstige meervoudige handicap is er nog steeds niet. De wetenschap verdiept zich er niet in. Het gaat om een kleine groep mensen en de vooruitgang die je kunt boeken is niet zo opzienbarend. Je kunt er niet mee scoren.”

    Met alle gevolgen van dien. Kort samengevat: er is geen zicht op de manier waarop mensen met een ernstige meervoudige handicap hun omgeving proberen te beïnvloeden, de effectiviteit van toegepaste behandelingen of aangeboden activiteiten is niet bekend en zorgvernieuwingsprojecten die er wel zijn, worden zelden structureel opgenomen in de dagelijkse verzorging en omgang.

    “Gehandicapte kinderen gaan vaker naar een gewone lagere school. Dat lijkt prima, maar ik denk dat er nogal wat haken en ogen aan zitten.”Vlaskamp: “Ondertussen zijn er wel allerlei vernieuwingen aan de gang in de zorg waar deze groep mensen ook mee te maken krijgt. Bijvoorbeeld het beleid om mensen met een handicap zo veel mogelijk te laten integreren in de maatschappij en gehandicapte kinderen bijvoorbeeld naar een gewone lagere school te laten gaan. Dat lijkt op het eerste gezicht prima, maar ik denk dat er nogal wat haken en ogen aan zitten.”

    Vlaskamp illustreert het met een beeld dat haar van vroeger is bijgebleven. Op haar lagere school zaten twee licht verstandelijk gehandicapte kinderen. “Het meisje gaf elke dag de plantjes water, het jongetje voerde de vissen. Verder wist eigenlijk niemand wat die kinderen konden doen en leren, daar werd niet over nagedacht. We moeten voorkomen dat nu iets dergelijks gaat gebeuren als toen, in de jaren vijftig. Het is belangrijk éérst na te denken over wat je kinderen wilt bieden en pas als dat duidelijk is, uit te zoeken in welke omgeving dat programma het beste tot zijn recht komt. En dan kan de uitkomst best zijn dat een kind soms beter af is in een gespecialiseerd centrum dan op school.”

    Arts

    Met die visie probeert ze ook op te komen voor de ouders van kinderen met een ernstige meervoudige handicap. Tot nu toe hebben de dagcentra een actieve rol in het ondersteunen van ouders. Gaan de kinderen niet meer naar de centra maar naar school, dan is er een kans dat die ondersteunende rol wegvalt. “Het is goed om ouders te betrekken bij de zorg voor hun kind”, zegt Vlaskamp, “want zij kennen hun kind het beste. Maar dat is iets anders dan ze alles zelf laten uitzoeken. Lang niet alle ouders weten de weg in hulpverleners-land en medisch gezien moet je wel haast arts zijn om het gesprek met behandelaars echt aan te kunnen gaan.” De SPD’en zouden de ondersteunende rol van de dagcentra misschien kunnen overnemen, denkt Vlaskamp. Dan hebben ouders weer een loket hebben waar ze met al hun vragen terecht kunnen. “Maar dan moet daar wel op tijd over worden nagedacht”, zegt ze. “De expertise van SPD’ en moet dan worden uitgebreid en er moet wetenschappelijk onderzoek zijn om keuzes te rechtvaardigen.”

    “Ik voel me wel eens een soort ontwikkelingswerker.”In Groningen lopen onder haar leiding inmiddels verschillende onderzoeken, onder andere naar de effectiviteit van dagactiviteiten en naar de meerwaarde van zmlk-onderwijs voor ernstig meervoudig gehandicapte kinderen. Vlaskamp: “Er moet nog ontzettend veel gebeuren; wat dat betreft voel ik me wel eens een soort ontwikkelingswerker. Nee, de moed zinkt me niet bij voorbaat al in de schoenen van de hoeveelheid werk die er nog te doen is. Integendeel: ik ben blij dat wat ik in deze functie kan doen, echt verschil maakt.”

    Ik hoop dat je er wat aan hebt!!